СДАЧА: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

СДАЧА

сда́ча
f
1 het áfgeven, áfgifte;
óplevering, áflevering; ( v. wapens, (verbóden) góederen, boek e.d. ) ínlevering
сда́ча в зало́ѓ — beléning;
сда́ча рома́на́ — het ópleveren van een román

2 verhúur
сда́ча в аре́нду́ — verpáchting; ( v. gebóuw, grond) verhúur

3 óvergave, ópgave, capitulátie, het ópgeven
4 vermíndering, het vermínderen
5 wisselgeld het
у вас есть без́ сда́чи? ( v. — geld) kunt u niet pássen?, heeft u niet gepást?;
дать сда́чи Spreek. ( ovdr. ) — terúgslaan, een klap terúggeven;
met gelíjke munt terúgbetalen, een kóekje van éigen deeg géven;
сда́чи не ну́жно/на́до!́ — laat (het wisselgeld) maar zítten!;
получи́ть́ сда́чу Spreek. ( ovdr. ) — een klap terúgkrijgen;
een kóekje van éigen deeg kríjgen

6 ( v. káarten ) het úitdelen
7 ( v. examen) het áfleggen;
(met succes) het hálen, het slágen
сда́ча норм́ — het voldóen aan de normen