ПОВОД: значение слова

по́вод
m
1 ((для [2]/к [3])) áanleiding, bewéegreden, réden ((voor/tot))
он не пьёт без по́вода — hij drinkt nooit zómaar, hij is een gelégenheidsdrinker;
безо вся́кого/мале́йшего́ по́вода — zónder enige áanleiding, zómaar;
дать́ [3] по́вод к [3]/для [2] — iem. áanleiding géven tot;
иска́ть́ по́вод к ссо́ре с [5] — rúzie zóeken met;
по по́воду [2]
1 (causáal) naar áanleiding van, vanwége, in verbánd met
2 met betrékking tot, aangáande, óver
3 ( m.b.t. een pléchtigheid/ víering) ter ere van, naar áanleiding van;
по по́воду того́, что — óver de vraag of/wat/hoe;
по э́тому по́воду ничего́ то́лком сказа́ть нельзя́ — daar is niets zinnigs óver te zéggen;
я скажу́ ему́ всё, что я по э́тому по́воду ду́маю! — ik zal hem eens zéggen wat ik erván vind!;
по по́воду пра́здника — ter gelégenheid van een feestelijke gebéurtenis
●
2 ( pl. пово́дья, пово́дьев, пово́дьям, …) leidsel ^het , téugel, léiband
быть/идти́́ на поводу́ у [2] ( lett. / ovdr. ) — aan de léiband lópen van, z. láten ínpakken door ( Spreek. );
вести́/держа́ть́ ло́шадь на поводу́ — paarden aan de teugels léiden;
натяну́в́ пово́дья — met ingehouden téugel