не́рвы — zenuwstelsel het , zenuwen; Spreek. gepríkkeldheid;
гла́вный/основно́й́ нерв ( ovdr. ) — zénuwcentrum het ;
не́рвы ни к чёрту не годя́тся у [2] Stijl. — lichtgeráakt/opvlíegend zijn;
opgefokt zijn;
де́йствовать́ на не́рвы [3] — iem. op de zenuwen wérken;
игра́ть́ на не́рвах [2]/у [2] Spreek. — iem. op de zenuwen wérken;
мота́ть́ [3] не́рвы Spreek. — iem. op de zenuwen wérken;
[3] на́до подлечи́ть́ не́рвы — hij/ … moet z. niet zo láten gaan;
пучо́ќ не́рвов ( ovdr. : v. — iem.) een brok/bonk zenuwen;
у [2] не́рвы (совсе́м) сда́ли — hij/ … was op van de zenuwen, zijn/ … zenuwen begaven het, hij/ … is dóorgedraaid;
трепа́ть́ [3] не́рвы Spreek. — iem. sárren, tréiteren, térgen;
у него́ шаля́т не́рвы — hij heeft last van (zijn) zenuwen