ЛЕЗТЬ: значение слова

( if
7a; imp. ook полеза́й; intr. )
1 (concr.: на/в [4]) klímmen in [boom/paal; raam]/op [berg, dak]
2 (на/в [4]) krúipen in [tent], [tent] ínkruipen;
(ook ovdr. ) gaan in, íngaan;
ínlopen
во́лосы ле́зут [З] в глаза́ — mijn/ … háren hángen in mijn/ …ógen;
лезть в/на глаза́́ Spreek. — in het oog lópen, ópvallen;
лезть [3] на глаза́ Spreek. ( pej. ) — bij iem. wíllen ópvallen, iem. in de ógen stéken/ schíjnen;
в го́лову (ей) ле́зли вся́кие глу́пости́ — zij haalde z. allerléi ónzin in het hoofd;
лезть в дра́ку́ — het gevécht zóeken;
ни́тка́ не ле́зет в иго́лку — de draad kan er niet door (door oog v. naald);
лезть без о́череди́ ( — in een rij) voor z'n beurt gaan, vóordringen, voor-kruipen
●
3 (в [4] (за [5])) z'n hand in [z'n bróekzak] stéken (om … te pákken)
4 Spreek. ( ovdr. ) z'n neus stéken in
ве́чно он ле́зет со свои́м мне́нием — hij moest weer zo nódig zijn méning géven;
лезть не в своё де́ло́ — z'n neus in ándermans zaken stéken, z. met ándermans zaken bemóeien
●
5 (i/2sg,/ pl. 0; на [4]) Spreek. ( v. kléding, schoenen) pássen, … kúnnen in [kléding, schoenen]
пальто́ на меня́ не ле́зет — die jas past niet, die jas pas ik niet
●
6 (к [3] (c [5])) Stijl. iem. lastigvallen, er op uit zijn om iem. ((met))
7 (i/zsg./ pl. 0) ( v. háren, vacht) úitvallen; ( v. stóffen, déken, kledingstuk e.d. ) plúizen; ( v. kleed e.d. ) háren; ( v. dieren ) rúien, verháren
у меня́ ле́зет ко́жа́ — ik ben aan het vervéllen
●
8 (i/2sg./ pl. 0) uit elkáar vállen, lósraken