ЗАСТАВИТЬ: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

ЗАСТАВИТЬ

заста́вить
( pf ; if заставля́ть)
1 vólzetten;
bezétten;
vúllen (een óppervlakte met staande voorwerpen);
blokkéren, verspérren (met staande voorwerpen)
заста́вить дверь́ шка́фом — de deur verspérren met een kast;
ко́мната́ заста́влена ме́белью — de kámer stond vol met meubels

2 verkéerd terúgzetten, op de verkeerde plaats zétten
3 (+ inf.) láten (zórgen dat iets gebeurt)
заста́вить исче́знуть́ ( v. — góochelaar) [voorwerp] láten verdwíjnen;
заста́вить [4] покрасне́ть́ — iem. doen blózen/ kléuren

4 dwíngen, ertóe bréngen, préssen
плоха́я пого́да заста́вила меня́ оста́ться до́ма — het slechte weer weerhield mij erván om uit te gaan;
не заста́вить себя́ ждать́ — iem. niet (lang) op zich láten wáchten (op tijd kómen);
заста́вить
молча́ть́ [ — iem., opposítie] tot zwíjgen bréngen;
не заставля́йте себя́ проси́ть!́ — ga je gang!