1 spíjker, (draad)nágel
он да́же гвоздя́ вбить́ не мо́жет — hij kan nog geen hámer vásthouden;
бу́дто/сло́вно/то́чно гво́зди закола́чивает/ закола́чиваешь́ ( v. — práten) scanderend; ( v.
гвоздём засе́сть́ Spreek. ( v. — gedáchte, idee) z. néstelen ( v. gedáchte die je maar niet uitje hoofd kunt bánnen);
похо́же, как гвоздь на панихи́ду́ Spreek. — absolúut niet líjken op iets/iem.;
пове́сить́ [4] на гвоздь ( ovdr. ) — iets aan de wílgen hángen;
подко́вный́ гвоздь — hóefnagel;
гвоздём сиди́т ( v. — gedáchte, idee e.d. ) niet uit je gedachten weg te bránden
●
2 Spreek. klápper, kráker, úitschieter, klapstuk het
гвоздь програ́ммы́ — klápstuk het , glánsnummer het , succésnummer het (van het programma);
( — in theaterprogramma) trékpleister
▱ и никаки́х гвозде́й Spreek. en daármee uit, punt uit!, básta, en vérder niets, en dat is het, vérder geen gemaar