ВАЛИТЬ: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

ВАЛИТЬ

вали́ть
( if )
I ([(4)]; pf свали́ть; tr. )
1 ( pf повали́ть) ómgooien, véllen, achteróverslaan;
[bómen] (om)hákken; ( v. wind ) [bómen] omwáaien;
[muur] ómduwen, ómhalen
вали́ть лес́ — bos káppen;
вали́ть с ноѓ — néerslaan

2 ( pf повали́ть) néergooien, néersmijten
вали́ть на зе́млю — iem. op de grond góoien, vlóeren;
вали́ть в одну́ ку́чу́ — op een hoop góoien

3 afschuiven ( v. schuld of verantwóordelijkheid)
вали́ть вину́́ на [4] — iem. de zwarte piet tóespelen, iem. iets in z'n schoenen schúiven;
на них всё ва́лят Spreek. ( — minderheidsgroep etc. ) die mensen hébben het altíjd gedáan, zij zijn altíjd de lul

II (: intr. )
1 Spreek. in dichte drómmen vállen;
strómen
вали́ть в/на [4]/к [3] Spreek. ( v. — volk, mássa) in drómmen strómen naar [terrein e.d. ];
вали! — ga je gang!, doe maar!;
вали́т густо́й дым́ — er komt een dichte walm vanáf;
дым ва́лом́ вали́т — er komt een dichte walm vanáf;
на [4] наро́д́ ва́лом вали́т Spreek. — iets trekt veel publíek;
из за́ла вали́л наро́д Spreek. — het volk stroomde uit de zaal;
вали́л снеѓ — er viel sneeuw (in dikke vlakken)

2 ( pf свали́ть) 'm sméren, ervandóor gaan
вали отсю́да! — sodemíeter op!