( v.
bed, trottóir, glas e.d. ; wolk, rok; grens: v. dorp, áfgrond etc. ) край; ( v. bos ) опу́шка; ( v. stad, bos ) окра́ина; ( gekleurde zoom op stof, v. wolk ) кайма́; ( gegameerd op stof ) кант, бордю́р; ( opgestikte bies op stof, schoen ) оторо́чка; ( v. bont ) мехова́я выпушка; ( v. munt ) обре́з, ребро́; ( lijst; rouwrand ) ра́мка; ( v. hoed; márge op bládzijde ) поля́; ( v. schóenzool ) рант
aań de rand van bet bos — на опу́шке ле́са;
iem. aan de rand van het graf bréngen ovdr. — едва́ не свести́ [2] в моги́лу;
met́ een brede rand ( v. hoed) — широкопо́лый;
met een rand áfzetten alg. — обши́ть по края́м; ( met stof, bont etc. ) окайми́ть, оторочить;
hij bad róde randen oḿ zijn ógen — у него́ ве́ки покрасне́ли;
een víjver, met eromhéen een rand van hoog riet — пруд обро́сший высо́ким тростнико́м;
op de rand van de áfgrond (óndergang) — на кра́ю про́пасти (ги́бели);
op de rand van óorlog (ínstorting, zélfmoord) — на гра́ни войны́ (разоре́ния, самоуби́йства);
óver de rand lópen ( v. vlóeistof) — перели́ться че́рез край:
een glas tot aań de rand vúllen — напо́лнить стака́н до краёв / до́верху;
randje
zoom
Начните вводить слово: